Header nwslttr ESMO 2023

Nieuwe follow-updata tonen aanhoudend voordeel van adjuvante abemaciclib bij hoogrisicoborstkankerpatiënten gedurende vijf jaar

Patiënten met lymfeklierpositieve vroege borstkanker hebben een hoge kans op het ontwikkelen van een recidief en behoeven daarom een intensieve behandeling. De monarchE-studie is exclusief opgezet voor patiënten met een hoogrisicoziekte en onderzocht de toevoegde waarde van de CDK4/6-remmer abemaciclib naast endocriene therapie. Het voornaamste doel van deze adjuvante therapie is het eradiceren van micro-metastasen. Tijdens ESMO 2023 werden de resultaten van de 2-jaars follow-up van monarchE gedeeld door dr. Nadia Harbeck (LMU University Hospital, München, Duitsland).

In de studie werden vrouwen met hormoonreceptorpositieve, HER2-negatieve (HR+/HER2-)-hoogrisicoborstkanker met positieve lymfeklieren geïncludeerd. Deelnemers (n=5.637) werden 1:1 gerandomiseerd naar behandeling met endocriene therapie (keuze van de arts) of endocriene therapie plus abemaciclib (150 mg, tweemaal daags) gedurende de behandelperiode van twee jaar. De endocriene therapie werd daarna nog voortgezet zolang dit klinisch geïndiceerd was, gedurende de 3-8-jaarse follow-upperiode. Het primaire eindpunt van de studie was de invasieve ziektevrije overleving (‘invasive disease-free survival’, IDFS).

Resultaten

De deelnemers werden gevolgd voor een mediane periode van 4,5 jaar. In deze tijd werd meer dan 80% van de patiënten minstens 2 jaar gevolgd na het voltooien van de abemaciclib-behandeling. Binnen de ‘intention-to-treat’(ITT)-populatie ontwikkelden 407 mensen in de abemaciclib-arm invasieve ziekte, tegenover 585 mensen in de endocriene therapie-arm. Het risico op een IDFS-event was daarmee 32% lager met de combinatie van abemaciclib plus endocriene therapie ten opzichte van alleen endocriene therapie (HR [95%-BI]: 0,680 [0,599-0,772]; p<0,001). Na de eerste twee jaar, waarin abemaciclib werd toegediend, was de IDFS 92,7% in de abemaciclib-arm en 89,9% in de endocriene-therapie arm. Na 5 jaar was de IDFS 86,0% in de abemaciclib-arm tegenover 76,0% in de endocriene therapie-arm. Dit IDFS-voordeel van abemaciclib was tevens consistent aanwezig in de verschillende onderzochte subgroepen, waaronder premenopauzale (HR: 0,60) en postmenopauzale vrouwen (HR: 0,75), deelnemers die eerder neoadjuvante (HR: 0,65) of adjuvante chemotherapie (HR: 0,69) ontvingen, participanten met meer dan 10 positieve lymfeklieren (HR: 0,66) of een graad 3-tumor (HR: 0,74).

Verder werd ook in de ITT-populatie gezien dat deelnemers in de abemaciclib-arm een 32,5% lager risico hadden om een recidief op afstand (‘distant relapse-free survival’, DRFS) te ontwikkelen in vergelijking met patiënten die alleen met endocriene therapie werden behandeld (HR [95%-BI]: 0,675 [0,588-0,774]; p<0,001). In de abemaciclib-arm ontstond er 345 maal een recidief op afstand, tegenover 501 maal in de endocriene therapie-arm. Na 5 jaar was het verschil in DRFS tussen de twee armen 6,7% (86,0% met abemaciclib versus 79,2% met endocriene therapie) ten gunste van de abemaciclib-arm. Ten tijde van de huidige analyse was er nog geen statistisch significant verschil aangetoond tussen de twee armen wat betreft de algehele overleving. Wel waren er minder patiënten overleden in de abemaciclib-arm (208 overlijdens) dan in de endocriene therapie-arm (234 overlijdens; p=0,28). Tevens waren er minder gevallen van gemetastaseerde ziekte in de groep die ook abemaciclib ontving.

Bijwerkingenprofiel

In de abemaciclib-arm ontwikkelde 98,4% van de deelnemers minstens één bijwerking tijdens de behandeling (‘treatment emergent adverse event’, TEAE), tegenover 88,9% van de deelnemers in de endocriene therapie-arm. Daarnaast ontwikkelden meer patiënten in de abemaciclib-arm minstens één hooggradige TEAE (50% versus 17% met endocriene monotherapie) of een ernstige bijwerking die ontstond tijdens de behandeling (15,5% versus 9,1% met endocriene monotherapie). Wanneer werd gekeken naar de incidentie van ernstige bijwerkingen ongeacht de oorsprong, kwamen er meer gevallen voor in de endocriene monotherapie-arm (bij 7,3%) dan in de abemaciclib plus endocriene therapie-arm (bij 6,5%) gedurende de langetermijnfollow-up.

Conclusie

In deze 5-jaars follow-up van de monarchE-studie werd gezien dat het IDFS- en DRFS-voordeel van de toevoeging van abemaciclib aan endocriene therapie voortduurde, vergeleken met de 2-, 3- en 4-jaars  follow-up. Er was nog geen significant verschil in de algehele overleving tussen de twee armen, maar tot dusver waren er wel minder overlijdens met de combinatietherapie; deze overleving zal nog verder worden gevolgd tot de finale analyse. Het bijwerkingenprofiel van de verschillende behandelingen was consistent met wat in eerdere analyses werd gevonden en strookt met het bekende profiel van abemaciclib plus endocriene therapie. De resultaten tonen een ‘carryover’-effect en ondersteunen daarmee de toevoeging van abemaciclib aan de behandeling met endocriene therapie bij patiënten met HR+/HER2--hoogrisicoborstkanker met positieve lymfeklieren.

Referentie

Harbeck N, et al. Adjuvant abemaciclib plus endocrine therapy for HR+, HER2-, high-risk early breast cancer: Results from a preplanned monarchE overall survival interim analysis, including 5-year efficacy outcomes. Gepresenteerd tijdens ESMO 2023; abstract LBA17.

Spreker Nadia Harbeck

Nadia Harbeck

Nadia Harbeck, LMU University Hospital Munich, München, Duitsland

Zie: Keyslides

Back to Top